16. Een moordenaar berecht

Nu wij voor de tweede maal de pueblo binnengingen, drong het pas tot me door wat een indrukwekkend gebouw het was. Men beschouwt de oorspronkelijke Amerikaanse volken veelal als primitief. Maar mensen die zulke steenbrokken konden verplaatsen en opeenstapelen tot een vesting die met de bewapening uit die tijd onneembaar was, kunnen toch niet op de laagste trap van beschaving hebben gestaan. Als men zegt dat dit vroegere volken waren en dat de Indianen van vandaag hun nakomelingen niet zijn, zal ik dit niet bestrijden of toegeven. Niemand heeft in elk geval nog bewezen dat de Indianen zich geestelijk niet kunnen ontwikkelen. Geeft men hun daartoe evenwel niet de tijd en de ruimte, dan zullen zij ten onder gaan. Langs de ladders klommen wij naar de derde verdieping, waar de mooiste vertrekken van de pueblo lagen. Daar woonde Intshu tshuna met zijn twee kinderen en wij kregen er ook vertrekken toegewezen. Mijn kamer was groot. Ook hier waren geen ramen en het enige licht kwam door de deur, maar die was zo breed en hoog, dat het aan licht niet ontbrak. Het vertrek was leeg, maar Nsho-tshi richtte het vlug met pelzen, dekens en huisraad zo goed in, dat ik mij er, gezien de omstandigheden, heel goed thuis voelde. Hawkens, Parker en Stone kregen gezamenlijk een dergelijke kamer.

Toen mijn logeerkamer zo ver was ingericht, dat ik die kon betrekken, bracht Schone Dag mij een prachtig gesneden vredespijp met tabak. Zij stopte de pijp en stak er de brand in. Toen ik de eerste trekken deed, vertelde zij:

‘Deze calumet zendt Intshu tshuna u, mijn vader. De klei heeft hij uit de heilige steengroeven gehaald en Nsho-tshi heeft de kop gesneden. Nog geen man heeft hem in de mond gehad en wij verzoeken u, deze pijp als geschenk aan te nemen en aan ons te denken, wanneer u eruit rookt.’

‘Uw mildheid is groot,’ zei ik. ‘Zij beschaamt mij haast, want ik kan geen tegengeschenk aanbieden.'

'U hebt ons al zoveel gegeven, dat wij het u nooit kunnen vergelden, namelijk de levens van Intshu tshuna en Winnetou. Beiden waren meer dan eens in uw macht en u hebt hen gespaard. Daarvoor zijn onze harten u dankbaar en u bent onze broeder, indien u dat wilt.’

‘Hoe kunt u dat vragen? Mijn liefste wens gaat daarmee in vervulling. Intshu tshuna is een vermaard opperhoofd en krijger en Winnetou ben ik van het eerste ogenblik af genegen geweest. Het is mij een eer en vreugde, de broeder van zo’n man genoemd te worden. Ik wilde alleen dat mijn vrienden hierin betrokken werden.’

‘Als zij willen zal men hen behandelen, alsof zij als Apaches geboren waren.’

‘Daarvoor danken wij u. Dus u hebt deze kop zelf uit heilige klei gesneden? U hebt vaardige handen!' Zij kreeg een kleur bij mijn lof en weerde af: ‘Ik weet dat de vrouwen en meisjes van de bleekgezichten kunstzinniger en vaardiger zijn dan wij. Ik zal nog iets voor u halen.' Zij ging en kwam terug met mijn revolver, messen en andere bezittingen, die ik niet in mijn zakken had gehad. Ik bedankte haar, zei dat het mij nu aan niets meer ontbrak en vroeg: ‘Krijgen mijn vrienden ook terug wat hun ontnomen is?’

‘Ja. Zij zullen het al hebben, want terwijl ik u hier van het nodige voorzie, zorgt Intshu tshuna voor hen.’

‘Hoe staat het met onze paarden?’

‘Die zijn er ook. U krijgt het uwe terug en Hawkens zijn Mary.’

‘Aha, kent u de naam van zijn muildier?’

‘Ja, en de naam van zijn oude buks ook. Liddy. Ik heb vaak met hem gepraat, zonder u dat te vertellen. Het is een grappige man, maar een geducht jager.’

‘Ja, dat is hij, en daarbij een trouw en opofferend vriend, van wie men wel moet houden. Maar ik wilde u iets vragen. Zult u mij de waarheid zeggen?’

‘Nsho-tshi liegt nooit,’ antwoordde zij trots.

‘Uw krijgers hebben de gevangen Kiowa’s alles ontnomen wat zij bij zich hadden?’

‘Ja.’

‘En mijn drie vrienden ook?’

‘Ja.’

‘Waarom mij dan niet? Men heeft de inhoud van mijn zakken niet aangeraakt.’

‘Dat had mijn broeder Winnetou zo bevolen.’

‘Waarom deed hij dat?’

‘Omdat hij genegenheid voor u koestert.'

'Terwijl hij mij als zijn vijand zag?’

‘Ja. U hebt gezegd dat u van het eerste ogenblik af genegenheid voor hem koesterde. Zo is het bij hem ook gegaan. Het was pijnlijk voor hem, u als vijand te beschouwen en dan nog wel een vijand ...' Zij zweeg, want zij had iets willen zeggen waarmee zij vreesde, mij te kwetsen.

‘Ga verder,’ verzocht ik.

‘Nee.’

‘Dan zal ik het wel zeggen. Als een vijand voor wie hij geen achting kon hebben, een leugenaar, een arglistig mens. Dat deed hem pijn. Is het niet zo?’

‘U zegt het.' 'Ik hoop dat hij nu inziet dat hij zich in dit opzicht vergist heeft. Nu nog een vraag: Wat gebeurt er met Rattler, de moordenaar van Klekih-petra?’

‘Die wordt juist aan de martelpaal gebonden.’

‘Wat? Nu? En mij wordt niets verteld? Waarom niet?’

‘Winnetou wil het zo.’

‘Ja?’

‘Hij dacht dat uw ogen het niet zagen en oren het niet hoorden.’

‘Wat dat betreft, zal hij wel gelijk hebben en toch zouden beide mij mogelijk zijn, als men rekening met mijn wens zou houden.’

‘Welke wens?’

‘Vertel me eerst, waar hij gemarteld zal worden.’

‘Aan de rivier. U mag er niet bij zijn?’

‘Maar ik wil erbij zijn. Welke martelingen heeft men voor Rattler gekozen?’

‘Alle martelingen, want deze Rattler is het slechtste bleekgezicht dat de Apaches ooit in handen is gevallen. Hij heeft onze blanke vader, die wij vereerden en liefhadden, de leraar van Winnetou, zonder enige aanleiding vermoord. Daarom zal hij niet aan enkele kwellingen sterven, maar wij zullen alle martelingen die wij kennen, op hem toepassen.’

‘Dat mag niet, dat is onmenselijk!’

‘Hij heeft het verdiend!’

‘Zou u erbij kunnen zijn en het aanzien?’

‘Jawel.’

‘U, als meisje?' Haar lange wimpers werden neergeslagen. Lange tijd bleef zij naar de vloer kijken, toen sloeg zij de ogen weer op en keek me ernstig, haast verwijtend aan.

‘Verbaast u dat?’

‘Ja, een vrouw mag tegen zoiets niet bestand zijn.'

'Is dat bij u zo?’

‘Ja .’

‘U vergist zich.’

‘Wilt u het tegendeel beweren? Dan kent u onze vrouwen en meisjes beter dan ik.'

'Mogelijk kent u hen niet. Als uw misdadigers voor de rechter staan, mogen andere mensen komen luisteren. Dat is toch zo?’

‘Ja.’

‘Nsho-tshi heeft gehoord dat er dan vaak meer vrouwen dan mannen komen luisteren. Hoort een squaw daar? Is het fraai, dat zij zich door haar nieuwsgierigheid naar zo’n plaats laat drijven?’

‘Nee.’

‘En als bij u een moordenaar terechtgesteld wordt, als men hem ophangt of onthoofdt, zijn er dan soms geen blanke squaws bij?’

‘Dat is al heel lang geleden.’

‘Is het nu verboden?’

‘Ja.’

‘Ook voor mannen?’

‘Ja.’

‘Voor iedereen dus. Maar als iedereen nog mocht komen kijken, zouden de squaws ook komen. Ach, de vrouwen van de bleekgezichten zijn niet zo teerhartig als u denkt! Zij zijn goed tegen pijn bestand, tegen de pijn die anderen, mensen of dieren, lijden namelijk. Ik ben nooit in uw land geweest, maar Klekih petra heeft het ons verteld. Ook is Winnetou naar de grote steden in het Oosten geweest en na zijn thuiskomst vertelde hij me alles wat hij gezien en gehoord had.' Zij had zich opgewonden. ‘Zijn er geen squaws aanwezig, als men woedende stieren op mannen en paarden loslaat? Juichen zij niet, als er daarbij bloed vloeit? Als de slachtoffers van de opgehitste dieren zich krampachtig wentelen? Ik ben een jong en onervaren meisje en u rekent mij tot de “wilden” , maar ik zou u nog veel meer kunnen noemen, wat uw teerhartige blanke squaws doen, zonder daarbij te huiveren, zoals ik zou huiveren. Denk aan de duizenden mooie, tere, blanke vrouwen die hun slaven doodgekweld hebben of lachend toekeken, als een zwart dienstmeisje dood gezweept werd! En dit is een moordenaar, een misdadiger. Hij sterft zoals hij het verdiend heeft. Ik wil erbij zijn en u veroordeelt mij daarom. Is het verkeerd van mij, dat ik zo’n man rustig kan zien sterven? En als het verkeerd is, wiens schuld is het dan, dat de roodhuiden hun ogen aan dergelijke dingen gewend hebben? Zijn het de blanken niet, die ons dwingen, hun wreedheid met hardheid te vergelden?’

‘Een blanke rechter zou een gevangen genomen Indiaan niet tot de martelpaal veroordelen.’

‘Rechter! Wees niet boos, als ik het woord herhaal, dat ik meer dan eens van Sam Hawkens heb opgevangen: greenhorn! U kent het Westen niet. Waar vindt men hier rechters, zoals u bedoelt? De sterkste is de rechter en de zwakke wordt gevonnist. Vraag maar eens wat er aan de kampvuren van de blanken is gebeurd! Zijn de talloze Indianen die in de strijd tegen de blanke indringers het leven verloren, allen aan een kogel of een messteek gestorven? Velen werden doodgemarteld. En toch hadden zij alleen hun rechten verdedigd. En nu er bij ons een moordenaar zal sterven die zijn straf verdiend heeft, moet ik mijn blik afwenden, omdat ik een squaw, een meisje ben? Ja, vroeger waren wij anders. Maar u hebt ons wel geleerd bloed te zien vloeien zonder met de ogen te knipperen. Ik zal aanwezig zijn als de moordenaar van Klekih-petra zijn straf ondergaat!' Ik had de jonge knappe Indiaanse tevoren als een zachtmoedig en zwijgzaam meisje leren kennen. Nu stond zij met fonkelende ogen voor mij. Haar wangen gloeiden en zij leek een furie, die geen medelijden zou kennen. Mocht ik haar veroordelen?

‘Ga dan,’ zei ik, ‘maar ik ga mee.’

‘Blijf liever hier,’ verzocht zij, nu weer beheerst. ‘Intshu tshuna en Winnetou zien u daar niet graag.’

‘Zouden zij boos op me worden?’

‘Nee. Zij willen het niet, maar zullen het u niet verbieden. U bent onze broeder.’

‘Dan ga ik mee. Zij zullen het me wel vergeven.' Toen ik met haar op het terras verscheen, zag ik Sam Hawkens staan. Hij rookte zijn oude korte prairiepijp - hij had ook tabak gekregen.

‘Ziet er weer heel anders uit!’ grinnikte hij. ‘Eerst gevangenen en nu warempel gasten. Is een heel verschil. Hoe voelt meneer zich in de nieuwe omstandigheden?’

‘Best, dank je,’ zei ik lachend.

‘Ik ook. Het opperhoofd heeft zelf voor ons gezorgd. Dat is een eer, als ik me niet vergis.’

‘Waar is Intshu tshuna?’

‘Weer naar de rivier gegaan.’

‘Weet je wat daar op het ogenblik gebeurt?’

‘Teder afscheid van de beminnelijke Kiowa’s.’

‘Dat niet.’

‘Wat dan wel?’

‘Rattler wordt gemarteld.’

‘Wordt Rattler gemarteld? En ons brengen zij hier? Ik wil erbij zijn. Kom, we gaan vlug naar beneden.’

‘Kalm aan wat! Kun jij zoiets aanzien zonder huiverend weg te lopen?’

‘Huiverend? Wat ben je toch een greenhorn! Als je wat langer in het Westen bent, zul je bij zoiets niet meer aan huiveren denken.

De kerel heeft de dood verdiend en wordt op Indiaanse wijze terechtgesteld. Dat is alles.’

‘Maar het is gruwelijk wreed.’

‘Pshaw! Hoe kunt je bij zo’n schurk over wreedheid praten! Dood moet hij toch. Of ben je het daarmee ook niet eens?’

‘Dat wel. Maar de Apaches zouden het kort met hem kunnen maken. Het is een mens.'

'Iemand die een ander zonder reden neerschiet, is geen mens. Hij was stomdronken.’

‘Dat lijkt me een verzachtende omstandigheid. Hij wist niet meer wat hij deed.’

‘Maak je niet belachelijk, man! Ginds, in de oude wereld, daar zitten de heren rechters, die de drank als verzachtende omstandigheid zien zodra iemand in dronkenschap een misdaad begaat. Verzwaren moesten zij de straffen, verzwaren! Wie zich zo laveloos bedrinkt dat hij zijn medemensen als een wild beest aanvalt, verdient een dubbele straf. Heb geen spat medelijden met die Rattler. Weet je niet meer hoe hij jou behandeld heeft?’

‘Dat weet ik wel, maar als christen zal ik toch proberen, een korte dood voor hem te bepleiten.’

‘Doe het niet! Ten eerste verdient hij dat niet en ten tweede zou het vergeefse moeite zijn. Klekih-petra is zoveel als de geestelijke vader van de stam geweest. Zijn dood is een onherstelbaar verlies voor de Apaches en er was geen enkele aanleiding tot de moord. Je kunt de Indianen niet tot medelijden bewegen.’

‘Dan schiet ik Rattler zelf een kogel door het hart.’

‘Om hem uit zijn lijden te helpen? Doe het in vredesnaam niet! Je zult de hele stam tegen je krijgen! Het is hun goed recht Rattler op hun manier te straffen en als je dat recht aantast, is het uit met de jonge vriendschap die wij met ze gesloten hebben. Je gaat dus mee?’

‘Ja .’

‘Goed, en doe geen domme dingen. Ik zal Dick en Will halen.' Hij ging zijn kamer binnen en kwam even later met zijn vrienden terug. Wij daalden af naar de begane grond. Nsho-tshi was al voor ons gegaan. Toen wij uit het zijdal het dal van de Rio Pecos insloegen, zagen wij de Kiowa’s niet meer. Zij waren met hun gewond opperhoofd weggereden en Intshu tshuna was zo wijs geweest hun heimelijk verkenners na te zenden, daar zij ongemerkt terug zouden kunnen komen om zich te wreken.

Zoals reeds verteld is, stond onze ossewagen op de onbegroeide plek. Bij onze aankomst daar hadden de Apaches zich in een ruime kring rondom de wagen opgesteld. In die kring stonden Intshu tshuna en Winnetou met enkele krijgers. Nsho-tshi was ook bij hen en praatte met Winnetou. Al was zij de dochter van het opperhoofd, zij mocht zich niet in de zaken van de mannen mengen. Dat zij desondanks niet bij de vrouwen was, wees erop dat zij haar broer iets belangrijks te zeggen had. Toen zij ons in het oog kreeg, wees zij naar ons en trok zich tussen de squaws terug. Zij had waarschijnlijk met Winnetou over ons gesproken.

Winnetou verliet de kring van krijgers en kwam ons tegemoet.

Ernstig vroeg hij:

‘Waarom zijn mijn blanke broeders niet in de pueblo gebleven? Zijn hun vertrekken niet naar genoegen?’

‘Zeer zeker,’ antwoordde ik, ‘en wij danken onze rode broeder voor zijn goede zorg. Wij hoorden dat Rattler nu zal sterven, is dat waar?’

‘Ja.’

‘Maar ik zie hem nergens.’

‘Hij ligt in de wagen, met het lijk van zijn slachtoffer.’

‘Op welke wijze zal hij sterven?’

‘Hij sterft de marteldood.’

‘Is dit onherroepelijk besloten?’

‘Ja.’

‘Toch verzoek ik u, uw strengheid te willen matigen. Mijn godsdienst gebiedt mij dit.'

'Uw godsdienst? Dezelfde als de zijne?’

‘Zeker.’

‘Heeft het bleekgezicht zich aan uw geboden gehouden?’

‘Helaas niet.’

‘Dan behoeft mijn blanke broeder zich terwille van hem ook niet aan die geboden te houden. Uw en zijn godsdienst verbiedt moord. Rattler heeft een moord gepleegd en dus is de leer van deze godsdienst op hem niet van toepassing.’

‘Ik kan me niet laten leiden door wat deze man gedaan heeft. Ik moet doen wat ik mijn plicht acht, zonder naar daden en opvattingen van anderen te vragen. Ik verzoek u, deze man snel te laten sterven.’

‘Wat besloten is, moet uitgevoerd worden.’

‘Onherroepelijk?’

‘Ja.’

‘Mijn verzoek kan dus op geen enkele manier in gewilligd worden?' Winnetou staarde ernstig naar de grond.

‘Een manier is er,’ zie hij tenslotte. ‘Maar die zou Winnetou zijn blanke broeder liever niet aanraden. Het zou hem geen goed doen bij onze krijgers.’

‘In welk opzicht niet?’

‘Zij zouden niet die achting voor Old Shatterhand koesteren, die Winnetou voor hem wenst.’

‘Men beschouwt deze manier dus als eerloos en verachtelijk?’

‘Naar de begrippen van de rode man, wel.’

‘Welke manier is dit?’

‘U kunt een beroep op onze dankbaarheid doen.’

‘Maar dat doet een dapper man niet.’

‘Zo is het. Wij hebben ons leven aan u te danken. Als u zich daarop wilt beroepen, zouden Intshu tshuna en Winnetou gedwongen zijn, uw wens te vervullen.’

‘Maar hoe dan?’

‘Wij zouden opnieuw beraadslagen en het zo voorstellen, dat de krijgers de dankbaarheid waarop u zich kunt beroepen, zouden erkennen. Maar wat u gedaan hebt, zou verder dan ook waardeloos zijn. Is Rattler dit offer waard?’

‘Beslist niet!’

‘Mijn broeder hoort, dat Winnetou oprecht met hem spreekt. Hij weet wat er in het hart van Old Shatterhand omgaat, maar onze krijgers kunnen zijn gevoelens niet begrijpen. Een man die dank verlangt, verachten zij. Zal Old Shatterhand, die de grootste en vermaardste krijger van de Apaches kan worden, afscheid moeten nemen omdat onze krijgers hem minachten?' Hierop kon ik moeilijk antwoorden. Mijn gevoel zei mij, mijn verzoek te handhaven. Mijn verstand, of liever mijn trots, verzette zich er tegen. Winnetou begreep dat ik worstelde met mezelf en zei:

‘Winnetou zal met Intshu tshuna, zijn vader, spreken. Laat mijn broeder hier wachten.’ Hij liet ons staan.

‘Bega geen dwaasheden, kerel!’ smeekte Sam. ‘Je weet niet wat hier op het spel staat!’

‘Niet bijzonder veel.’

‘Wel veel. Het is zo: de roodhuid minacht iemand die openlijk aanspraak op dank maakt. Hij doet dan wel wat men vraagt, maar daarna kent hij de ander niet meer. Wij zouden vandaag nog moeten vertrekken en we hebben de vijandige Kiowa’s voor ons. Wat dat wil zeggen, hoef ik je niet uit te leggen.' Intshu tshuna en Winnetou pleegden ernstig overleg. Daarna voegden zij zich bij ons en het opperhoofd zei:

‘Als Klekih-petra ons niet zoveel over uw geloof had verteld, zou Intshu tshuna u voor een man houden met wie men tot zijn schande spreekt. Nu evenwel begrijpt hij uw verzoek. Maar mijn zoon Winnetou heeft het u al gezegd: onze krijgers zouden het niet begrijpen en u verachten.’

‘Het gaat niet alleen om mij, maar ook om Klekih-petra, over wie u spreekt.’

‘Hoe bedoelt u dat?’

‘Hij had het geloof dat mij dit verzoek gebiedt, en is in dit geloof gestorven. Zijn godsdienst gebood hem zijn vijand te vergeven.

Als hij nog leefde, zou hij niet toelaten dat Rattler deze dood stierf.’

‘Meent u dat?’

‘Ik weet het.' Hij schudde bedachtzaam het hoofd. ‘Wat zijn christenen toch voor mensen! Of zij zijn slecht, en dan zo slecht dat wij er geen begrip voor hebben, of zij zijn goed, en dan begrijpen wij hun goedheid niet.' Hij en zijn zoon keken elkaar doordringend aan. Zij begrepen elkaar ook zonder woorden. Intshu tshuna wendde zich vervolgens weer tot mij met de vraag:

‘Deze moordenaar is ook uw vijand?’

‘Ja.’

‘Hebt u hem vergeven?’

‘Ja.’

‘Hoor dan, wat Intshu tshuna u zegt: wij zullen onderzoeken of er nog iets goeds in hem zit. Is dat zo, dan zal ik trachten aan uw verzoek te voldoen, zonder dat dit op uw hoofd neerkomt. Ga hier zitten en wacht af. Als ik u wenk, gaat u naar de moordenaar en verlangt van hem dat hij om vergiffenis vraagt. Doet hij dat, dan zal hij snel sterven.’

‘Mag ik hem dit zeggen?’

‘Ja.' Intshu tshuna ging met Winnetou de kring weer binnen en wij gingen op de grond zitten.

‘Dat had ik niet verwacht,’ zei Sam. ‘Het opperhoofd gaat zowaar op je verzoek in. Je staat goed bij hem aangeschreven.’

‘Kan zijn. Maar de diepere oorzaak is toch een andere. Het is de invloed van Klekih-petra, die zich zelfs na zijn dood nog doet gelden. Deze roodhuiden hebben van de geest van het christendom meer overgenomen dan zij zelf beseffen. Ik ben benieuwd wat er gaat gebeuren.’

‘Zul je dadelijk zien. Let op.' Het kleed werd nu van de wagen genomen. Wij zagen dat een lang voorwerp, een soort kist waarop een man was vastgebonden, er afgetild werd.

‘Dat is de lijkkist,’ zei Sam Hawkens. ‘Een stuk boomstam, met vuur uitgehold en met natte huiden bespannen. Als het leer droogt, krimpt het en de kist wordt daardoor luchtdicht afgesloten.' Niet ver van de plek waar het zijdal in het hoofddal uitkwam, verhief zich een rots. Aan de voet daarvan was een vierhoek gebouwd van grote stenen, open aan de voorkant. Ernaast lagen nog heel wat stenen, kennelijk opzettelijk bijeengezocht.

Naar deze steen-vierhoek bracht men de kist met de man erop.

De man was Rattler.

‘Weet je waarom die stenen daar bijeen liggen?’ vroeg Sam.

‘Daar willen zij het graf van bouwen.’

‘Juist. Een dubbelgraf.’

‘Ook voor Rattler?’

‘Ja. De moordenaar wordt met zijn slachtoffer begraven, wat eigenlijk na elke moord diende te gebeuren, voor zover mogelijk.’

‘Ontzettend! Levend aan de kist van de vermoorde gebonden te zijn en te weten dat het tevens je eigen laatste rustplaats is!'

'Ik geloof dat je nog medelijden met de man hebt. Dat je voor hem stond te bedelen, kan ik nog begrijpen, maar medelijden met hem hebben - nee, dat begrijp ik niet!' De kist werd nu overeind gezet, zodat Rattler op zijn voeten kwam te staan. Kist en man werden met stevige riemen aan de stenen muur vastgemaakt. De mannen, vrouwen en kinderen van de roodhuiden schaarden zich in een halve cirkel om de opening van de vierhoek. Er heerste een diepe afwachtende stilte. Intshu tshuna en Winnetou stonden ieder aan een kant van de kist. Het opperhoofd zei met luide stem: ‘De krijgers van de Apaches zijn hier bijeen om recht te doen, want het volk van de Apaches is door een ernstig verlies getroffen, waarvoor de schuldige met zijn leven zal betalen.' Intshu tshuna begon in beeldende Indianentaal te vertellen over Klekih-petra en zijn werk, en deelde daarna uitvoerig mee hoe deze man vermoord was. Ik verstond weinig van zijn aanklacht, maar Sam vertaalde alles voor mij. Het opperhoofd deed verslag van Rattlers gevangenneming en maakte tot slot bekend, dat de moordenaar nu doodgemarteld zou worden en dan, aan de kist van de gestorvene gebonden, met hem begraven zou worden.

Hierna keek hij mij aan en gaf mij het verwachte teken.

Wij stonden op en werden in de halve kring opgenomen. Tevoren had ik de veroordeelde door de grote afstand niet goed kunnen zien. Nu stond ik voor hem en ik had, hoe misdadig hij mocht zijn, toch diep medelijden met de man. De rechtopstaande kist was tweemaal zo breed als hij en meer dan een paar meter lang. Het leek een stuk van een dikke boomstam, met leer overtrokken. Rattler was met de rug zodanig aan deze doodkist gebonden, dat zijn armen naar achteren staken en zijn voeten uiteenstonden. Het was hem aan te zien dat hij geen honger of dorst geleden had. Hij had een prop in zijn mond en had dus niets kunnen zeggen. Zijn hoofd was zo vastgemaakt, dat hij het niet kon bewegen. Nu nam Intshu tshuna hem de prop uit de mond en zei tegen mij:

‘Mijn blanke broeder wilde met deze moordenaar spreken. Hij kan het nu doen.' Rattler zag dat ik vrij was. Hij kon dus begrijpen, dat ik vriendschap met de Indianen had gesloten. Ik had verwacht dat hij me zou verzoeken, voor hem te pleiten. In plaats daarvan snauwde hij, zodra de prop uit zijn mond was verwijderd nijdig tegen mij:

‘Wat wilt u van mij? Maak dat u wegkomt! Ik wil niets met u te maken hebben!’

‘U hebt gehoord dat u ter dood veroordeeld bent, mister Rattler,' zei ik bedaard. ‘Daaraan valt niets te veranderen. Sterven moet u. Maar ik wil u ... '

'Weg, hond, weg!’ viel hij me in de rede. Hij wilde me zelfs spuwen, maar raakte me niet, doordat hij zijn hoofd niet kon bewegen.

‘Sterven moet u dus,’ ging ik verder, ‘maar het hangt van u af, op welke manier u gemarteld zult worden. Men zal u langdurig kwellen; vandaag, misschien morgen de hele dag ook nog. Dat is ontzettend en ik mag het niet toelaten. Op mijn verzoek heeft Intshu tshuna zich bereid verklaard, u snel te laten sterven, als u op de daaraan verbonden voorwaarde ingaat.' Ik hield op, verwachtend dat hij naar die voorwaarde zou vragen. In plaats daarvan vloekte hij gruwelijk.

‘De voorwaarde is, dat u mij om vergiffenis vraagt,’ ging ik verder.

'Om vergiffenis?’ schreeuwde hij. 'Ik bijt nog liever mijn tong af en verdraag alle martelingen die de rode schurken kunnen bedenken!’

 ‘Begrijp me goed, mister Rattler. Ik heb die voorwaarde niet gesteld,’ hield ik vol. 'Ik heb er geen behoefte aan, dat u mij om vergiffenis vraagt! Intshu tshuna wenst dit. Bedenk wel hoe u ervoor staat en wat u bedreigt. Er staat u iets gruwelijks te wachten, een ontstellende dood, die u kunt ontgaan, door alleen het woord “vergiffenis” uit te spreken.' 'Ik denk er niet aan, nooit! Maak dat je wegkomt! Ik wil je verwenste gezicht niet meer zien. Loop naar de duivel en voor mijn part nog verder. Ik heb je niet nodig!’

‘Als ik wegga, is het voor u te laat. Wees nu verstandig en doe wat ik gevraagd heb.’

‘Nee, nee, nee!’ schreeuwde hij.

'Ik verzoek het u.’

‘Weg, zeg ik! Hemel en hel, waarom ben ik vastgebonden? Als ik de handen vrij had, zou ik je de weg wijzen!’

‘Goed, u krijgt uw zin,’ zei ik nu. ‘Maar u kunt mij niet terugroepen.'

'Ik jou terugroepen? Kom nou! Maak dat je wegkomt, zeg ik!’

‘Dat doe ik. Een ding nog: hebt u een of andere wens? Dan zal ik die vervullen. Een groet aan iemand? Hebt u familie, die ik op de hoogte kan stellen?’

‘Loop naar de hel en zeg daar dat je een ellendige schurk bent. Je hebt gemene zaak met de roodhuiden gemaakt en mij aan hen overgeleverd. Daarvoor zal...'

'U vergist zich,’ onderbrak ik hem. ‘U hebt dus geen wens meer?’

‘Alleen, dat jij nog eerder sterft!’

‘Goed, dan kan ik niets anders voor u doen dan u als christen de raad geven: sterf niet in uw zonden, denk aan uw daden en aan de vergelding die u hierboven wacht!' Ik zei het nadrukkelijk, want ik voelde dat hij nog niet geheel in zijn onherroepelijk lot geloofde. Wat hij me antwoordde, kan ik niet herhalen. Ik huiverde bij zijn woorden. Intshu tshuna nam mijn hand en bracht me weg.

‘Mijn blanke broeder ziet dat hij voor deze man niet hoeft te pleiten; en dat is een christen. U noemt ons heidenen, maar zou een rode krijger dergelijke dingen zeggen?' Ik gaf geen antwoord. Wat had ik moeten zeggen? Ik had dit optreden van Rattler niet verwacht. Ik had hem als laf gekend en hij had getrild, wanneer er over Indiaanse martelpalen  werd gesproken. Nu deed hij, alsof martelingen hem onverschillig lieten.

‘Dat is geen moed van hem,’ zei Sam, ‘dat is woede. Hij denkt dat jij hem in de handen van de Indianen hebt gespeeld. Nadat wij gevangen waren genomen, heeft hij je niet meer gezien en nu zijn wij vrij. De Indianen behandelen ons vriendelijk, maar hij moet sterven. Voor hem voldoende reden om aan te nemen dat wij een dubbel spel hebben gespeeld. Als het martelen begint, zal hij wel anders praten! Let op, ik heb het voorspeld, als ik me niet vergis!' De Apaches lieten ons niet lang op het begin van het trieste schouwspel wachten. Eerst wilde ik weggaan, maar ik had nog nooit iets dergelijks gezien en besloot te blijven, zolang ik ertegen bestand zou zijn. De toeschouwers gingen zitten. Een aantal jonge krijgers kwam naar voren en stelde zich vijftien pas voor Rattler op. Zij wierpen hun messen naar hem, maar zorgden, hem niet te raken. De lemmeten drongen de kist binnen waarop hij vastgebonden was. Het eerste mes zat links, het tweede rechts van zijn voet, zonder dat er nog tussenruimte over was. De volgende twee messen werden hoger gericht en zo ging het door, tot zijn beide benen door vier rijen messen dicht waren ingesloten. Hij had zich tamelijk goed gehouden. De blanke messen snorden evenwel steeds hoger, want zijn hele lichaamsomtrek moest afgetekend worden. Toen werd hij bang.

Zodra een mes naar hem toevloog, gilde hij. En hij gilde luider naarmate de Indianen hoger mikten. Toen zijn bovenlichaam door messen was ingesloten kwam zijn hoofd aan de beurt. Het eerste mes drong links van zijn hals de kist binnen, het tweede rechts. Langs zijn gezicht kwamen de messen tot aan zijn schedel en tenslotte was er geen plaats voor nog meer messen. Nu werden alle messen er weer uitgetrokken. Het was maar een voorspel geweest, opgevoerd door jongelui, die lieten zien dat zij geleerd hadden rustig te mikken en raak te gooien. Zij zochten hun plaatsen weer op en gingen zitten.

Hierna wees Intshu tshuna volwassen krijgers aan, die van dertig pas afstand moesten gooien. Zodra de eerste klaar stond, ging het opperhoofd naar Rattler en wees op diens rechter bovenarm.

‘Hier!' Het mes kwam aansnorren, trof precies de aangewezen plek en drong door de spier het deksel van de kist binnen. Het werd menens. Rattler voelde de pijn en brulde, alsof hij al gedood werd. Het tweede mes drong door dezelfde spier in de andere arm en het brullen klonk luider. Een derde en vierde worp troffen de dijbenen, ook op de door het stamhoofd aangewezen plaatsen. Bloed was er niet te zien, want Rattler was niet ontkleed en de Indianen mochten nog alleen die plekken treffen, waar de verwondingen geen gevaar opleverden en dus het schouwspel niet konden bekorten. Mogelijk had de veroordeelde gemeend dat men hem niet werkelijk zou doden. Nu zag hij in dat hij zich vergist had. Hij kreeg nog messen in zijn onderarmen en zijn benen. Hij huilde inmiddels ononderbroken.

De toeschouwers mompelden, floten en gaven op allerlei wijze lucht aan hun minachting. Een Indiaan aan de martelpaal gedraagt zich heel anders. Zodra het schouwspel dat met zijn dood zal eindigen, begint, zet hij een doodslied in, waarin hij zijn daden prijst en zijn kwelgeesten hoont. Hoe meer pijn men hem doet, hoe gruwelijker de beledigingen die hij uitspreekt. Een klacht, een kreet van pijn, laat hij evenwel nooit horen. Als hij dood is, prijzen zijn vijanden zijn moed en begraven hem met Indiaanse eer. Het is immers ook voor hen een eer geweest, aan een zo roemvolle dood te hebben meegewerkt.

Anders staat het met een lafaard die bij de geringste verwonding gilt en schreeuwt en misschien zelfs om genade smeekt. Het is geen eer hem te martelen, het is haast een schande. Tenslotte is er dan ook geen dapper krijger meer te vinden die zich met hem wil bemoeien. Hij wordt doodgeslagen of op een andere smadelijke manier aan zijn einde geholpen. Zo’n lafaard was Rattler. Zijn verwondingen waren tot dusver licht en nog niet gevaarlijk. Hij zou pijn hebben, maar geen ondraaglijke pijn. Toch huilde en jankte hij alsof hij helse pijnen leed. Hij schreeuwde mijn naam. Ik moest bij hem komen. Intshu tshuna liet ophouden en vroeg mij:

‘Laat mijn blanke broeder hem vragen waarom hij zo schreeuwt. De messen kunnen hem zoveel pijn niet hebben gedaan, dat hij daarom in jammerklachten moet uitbarsten.’

‘Ja, sir, kom!’ riep Rattler. ‘Ik moet met u praten!' Ik ging naar hem toe en vroeg: ‘Wat wilt u?’

‘Trek die messen uit mijn armen en benen.’

‘Dat mag ik niet doen.’

‘Maar ik zal sterven! Wie kan zoveel verwondingen overleven?’

‘Vreemd. Hebt u gemeend dat u in leven zou blijven?’

‘U leeft toch ook nog!’

‘Ik heb niemand vermoord.’

‘En ik kan niet helpen dat ik het wel gedaan heb. Ik was dronken.’

‘De daad is gepleegd. Ik heb u altijd voor de brandewijn gewaarschuwd. Maar u hield niet op met drinken en dit zijn de gevolgen.’

‘Naar de duivel met de gevolgen! Pleit toch voor me!’

‘Dat heb ik gedaan. Vraag vergiffenis en u zult snel sterven en niet gemarteld worden.’

‘Snel sterven? Ik wil niet sterven! Ik wil leven.’

‘Dat is niet mogelijk.'

'Is er geen uitkomst?’

‘Nee.’

‘Geen uitkomst... geen uitkomst!' Hij schreeuwde het zo luid hij kon en begon zo gruwelijk te klagen en te jammeren, dat ik mij moest verwijderen.

‘Blijf toch bij me, sir!' riep hij me na. ‘Anders beginnen zij weer!' Het opperhoofd snauwde hem toe:

‘Jank niet langer, hond! Je bent een stinkende coyote en geen krijger wil je nog met zijn wapen aanraken!’ Hij wendde zich tot zijn mannen en ging verder: ‘Wie van de dappere zonen van de Apaches wil zich nog met deze lafaard bemoeien?' Er kwam geen antwoord.

‘Niemand dus?' Weer bleef het stil.

‘Oef! Deze moordenaar is het niet waard door krijgers gedood te worden. Hij zal ook niet met Klekih-petra begraven worden. Hoe zou een zwaan met een pad op de eeuwige jachtvelden kunnen verschijnen? Snijd hem los!' Hij wenkte twee opgeschoten jongens. Zij sprongen op, trokken hem de messen uit zijn ledematen en sneden hem los.

‘Bind hem de handen op de rug,’ zei het opperhoofd. De jongens, niet ouder dan tien jaar, gehoorzaamden en Rattler durfde zich niet verzetten. Wat een schande! Ik schaamde me haast, een blanke te zijn.

‘Breng hem naar de rivier en stoot hem in het water,’ was het volgend bevel. ‘Als hij kans ziet, de andere oever te bereiken, is hij vrij.' Rattler liet een kreet van vreugde horen en ging met de jongens naar de Rio Pecos. Aan de oever bleef hij opeens staan, maar de jongens grepen hem en stootten hem in het water. Hij verdween, maar kwam weer boven en probeerde, zwemmend op zijn rug, weg te komen. Dat ging, ook met gebonden handen, want hij had zijn benen vrij. Hij bleef boven. Zou hij de andere oever bereiken? Ik wilde het zelf niet. Hij had de dood verdiend.

Wie hem liet ontsnappen, maakte zich mede schuldig aan de misdaden die hij nog zou begaan. En bovendien zou zijn wraakzucht voor ons allen in de toekomst een gevaar inhouden. De twee jongens stonden nog aan de oever en keken hem na.

Plotseling gaf Intshu tshuna het bevel:

‘Neemt de geweren en schiet hem door het hoofd.’ Zij liepen naar de plek waar enkele krijgers hun buksen hadden neergelegd.

Zij namen er ieder een. Zij wisten heel goed hoe de wapens gehanteerd werden. Aan de oever lieten zij zich op een knie vallen en legden aan op Rattlers hoofd.

‘Schiet niet! Schiet in vredesnaam niet!’ schreeuwde hij in doodsangst. De jongens mompelden ondereen. Zij zagen de hele zaak als een soort sport en lieten de misdadiger steeds verder wegzwemmen, wat het opperhoofd toeliet. Ik begreep dat hij precies wist, of zij al of niet konden schieten. Opeens riepen de jongens iets met hun hoge stem en schoten. Rattler werd getroffen en verdween onder water. Er werd niet gejuicht, wat Indianen gewoonlijk doen bij de dood van een vijand. Zo'n lafaard was het niet waard, dat er voor hem gejuicht werd. De minachting was zo diep, dat men zich niet eens om Rattlers lijk bekommerde. Men liet het met de stroom wegdrijven. Intshu tshuna kwam naar me toe en vroeg:

‘Is mijn blanke broeder nu tevreden?’

‘Ja, ik dank u.’

‘Voor dank is geen reden. Ook zonder uw verzoek zou Intshu tshuna dit gedaan hebben. Deze hond was geen marteldood waard. Vandaag hebt u het verschil tussen dappere rode krijgers en blanke lafaards gezien.’

‘Het opperhoofd van de Apaches mag niet vergeten dat er overal dappere en laffe, goede en slechte mensen zijn.’

‘U hebt gelijk en Intshu tshuna wilde u niet kwetsen. Maar dan mag het ene volk ook niet denken dat het meer is dan het andere, omdat dit andere volk niet dezelfde kleur heeft.' Om van het hachelijk onderwerp af te stappen, vroeg ik:

‘Zullen de krijgers van de Apaches nu Klekih-petra gaan begraven?’

‘Ja.’

‘Mag ik met mijn vrienden tegenwoordig zijn?’

‘Ja, dat zouden wij u verzocht hebben. U hebt nog met Klekih petra gesproken, toen wij onze paarden gingen halen. Wat was dat voor een gesprek?’

‘Voor ons beiden een heel ernstig gesprek. Wij komen uit hetzelfde land en spraken elkaars taal. Hij had veel beleefd en geleden en vertelde mij daarvan. Hij vertelde mij ook van zijn genegenheid voor u en dat hij graag voor Winnetou zou sterven. Enkele minuten later vervulde de Grote Geest deze wens.’

‘Waarom wilde hij voor mij sterven?’ vroeg Winnetou, die bij ons was komen staan.

‘Omdat hij van u hield en om nog een andere reden, die ik later wel eens zal zeggen. Zijn dood moest een zoenoffer zijn.’

‘Toen hij stervend in mijn armen lag, sprak hij met u een taal die ik niet verstond.’

‘Dat was onze moedertaal. Hij vroeg mij, u trouw te blijven.’

‘Mij trouw blijven? Terwijl u mij niet eens kende?’

‘Ik kende u wel. Ik had u gezien en hij had over u gesproken.’

‘Wat hebt u geantwoord?’

‘Ik heb hem beloofd wat hij vroeg.’

‘Het was zijn laatste wens en u bent zijn erfgenaam geworden. U hebt hem beloofd mij trouw te zijn ... Terwijl ik jou als mijn vijand achtervolgde heb jij mij bewaakt en gespaard. De steek van mijn mes zou voor ieder ander dodelijk zijn geweest, maar jouw krachtig lichaam is er bovenop gekomen. Ik sta diep bij je in de schuld. Wees mijn vriend.’

‘Dat ben ik al.’

‘En mijn broeder.’

‘Van ganser harte.’

‘Wij zullen dit verbond sluiten aan het graf van hem, die mijn ziel aan de jouwe heeft overgedragen. Een nobel bleekgezicht is van ons heengegaan en heeft ons scheidend een even nobele teruggegeven. Mijn bloed zij het jouwe en jouw bloed zij het mijne. Ik zal het jouwe, jij zult het mijne drinken. Mijn vader Intshu tshuna, het grote opperhoofd, zal het toestaan.'

Het opperhoofd stak ons de hand toe.

‘Intshu tshuna staat het toe,' zei hij vriendelijk. ‘Jullie zult niet alleen broeders zijn, maar een enkel man en krijger met twee lichamen. Howgh!'

01 Winnetou het grote opperhoofd
titlepage.xhtml
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_000.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_001.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_002.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_003.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_004.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_005.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_006.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_007.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_008.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_009.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_010.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_011.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_012.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_013.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_014.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_015.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_016.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_017.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_018.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_019.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_020.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_021.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_022.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_023.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_024.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_025.htm
May, Karl - 01 Winnetou het grote opperhoofd_split_026.htm